Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord
- Название:De Cock en de romance in moord
- Автор:
- Жанр:
- Издательство:De Fontein
- Год:2005
- Город:Baarn
- ISBN:978-90-261-0136-8
- Рейтинг:
- Избранное:Добавить в избранное
-
Отзывы:
-
Ваша оценка:
Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord краткое содержание
Na de moord op een verpleegster valt de verdenking op een jonge inbreker, maar een Amsterdamse rechercheur komt tot een andere conclusie.
De Cock en de romance in moord - читать онлайн бесплатно полную версию (весь текст целиком)
Интервал:
Закладка:
De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Dat is zielig… voor een vrouw.’
Vledder lachte. ‘In ernst… ze was een voorbeeld voor iedere verpleegster. Koel, knap, kundig, trouw en attent. Voeg daarbij de liefde en de toewijding van een Florence Nightingale… en je hebt een totaalbeeld van zuster De Mirabeau.’
De Cock trok een vies gezicht. ‘… En ze legde een koele hand op het klamme voorhoofd van de zieke…’ declameerde hij spottend.
Vledder keek hem aan.
‘Je begrijpt het niet,’ zei hij ernstig.
‘Zuster De Mirabeau was echt een voorbeeld. In de kliniek waar ze werkte, heerste grote verslagenheid. Het bericht van haar dood was als een bom ontploft. Men kon het eenvoudig niet vatten.’
‘Heb je professor Van Lijnschoten gesproken?’
‘Die was er niet. Hij hield ergens een lezing, geloof ik. Ik heb hem in ieder geval niet kunnen bereiken. Ik heb toen gewoon met deze en gene een praatje gehouden.’
De Cock knikte begrijpend. ‘En Charles van Flaenderen?’ ‘Bij het politieblad was niets van hem bekend. En ook in onze administratie is niets over hem te vinden. Omdat ik naar het Wilhelmina Gasthuis ging, heb ik Van Dijk gevraagd of hij even voor ons op pad wilde.’
‘En?’
‘Ik heb nog niets van hem gehoord. Hij zou ons bellen zo gauw hij iets wist.’
De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Als de jonge Boucharde de dader niet is… en in mijn hart ben ik bereid dat te geloven… dan wordt het nog een verrekt moeilijke zaak.’
Vledder gniffelde. ‘Als hij de dader niet is. Zie je, ik heb er nog eens over nagedacht. Alleen het feit dat Maarten Jan zo stom was, op de plaats van het delict zijn vingerafdrukken achter te laten… maakt hem toch niet onschuldig?’ Het klonk schamper, bijna spottend.
De Cock keek hem aan; reageerde niet. De telefoon op het bureau rinkelde.
Vledder nam de hoorn op en luisterde. Het gesprek duurde nog geen halve minuut. Toen de jonge rechercheur de hoorn teruglegde, glom in zijn blauwe ogen iets van triomf.
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Wie was het?’ ‘Robert Antoine van Dijk. Hij deed verslag van zijn onderzoek.’ ‘Nou?’
‘Charles van Flaenderen… de vriend van zuster De Mirabeau… is onderdirecteur van de IJsselsteinse Bank.’
Rechercheur De Cock schuifelde langs de stalen bureaus naar het verhoorkamertje. Het nieuws over de heer Charles van Flaenderen had hem geschokt. Het was een nieuwe ontwikkeling en zoals Vledder terecht had opgemerkt, opnieuw een aanwijzing dat Maarten Jan Boucharde wel degelijk iets met de moord op Georgette de Mirabeau uitstaande had.
De jonge inbreker lag half over het tafeltje geleund. Hij scheen te slapen; zijn hoofd rustend op zijn armen. Hij keek op toen de grijze speurder binnenkwam.
‘Ik was bij je moeder,’ begon De Cock.
De jonge Boucharde kwam overeind. Om zijn mond lag een wrevelige trek. ‘Waarom,’ vroeg hij bits. ‘Het oude mens heeft hier niets mee te maken.’
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Je bent nog minderjarig,’ zei hij gelaten. ‘Het was mijn plicht haar in te lichten.’
De jongeman knikte traag. ‘Wat zei ze?’
‘Dat je altijd al een bijzondere jongen bent geweest.’ ‘Een bijzondere jongen?’
‘Ja, moeilijk, anders dan de anderen.’
Boucharde lachte schamper. ‘Omdat ik geen havenarbeider wilde worden.’
‘Wie is er havenarbeider?’
‘Mijn vader.’
De Cock keek hem niet begrijpend aan. ‘Wat is daar voor verkeerds aan?’
Maarten Jan schudde het blonde hoofd. ‘Niets… helemaal niets,’ antwoordde hij ontwijkend. ‘Een eerbaar beroep.’
De grijze speurder keek hem strak aan; hij beluisterde de cynische ondertoon.
‘Het was je vaders schuld niet dat je als student mislukte.’ De jonge inbreker blikte terug, fel, vijandig. In zijn blauwgrijze ogen blonk haat. ‘Ik ben niet mislukt,’ siste hij.
‘Hoe noem je dat dan?’
‘Ik koos bewust voor de misdaad.’
De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Een mens vervalt tot misdaad. Van keuze is geen sprake.’
De jonge inbreker sprong op. ‘Ik koos.’ Hij schreeuwde met ’n verwrongen mond. ‘Ik koos.’
De Cock reageerde niet onmiddellijk. Hij gaf zichzelf de rust, een opkomende woede te onderdrukken. ‘Ga weer zitten,’ zei hij kalm. ‘Als het werkelijk een keuze was, dan kan ik hem niet bewonderen.’
De accolades rond zijn brede mond plooiden zich tot een glimlach. ‘Misdaad loont niet… dat is een axioma.’ Hij zweeg even; boog zich naar voren. ‘Wie is Charles van Flaenderen?’ De jonge inbreker keek op. ‘Charles van Flaenderen?’ ‘Ja.’
‘Nooit van gehoord.’
De Cock zuchtte. Hij wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar. ‘Maarten Jan… wie verschafte jou inlichtingen over het interieur van de IJsselsteinse Bank… het alarmsysteem, de tijdklokken, de combinaties van het cijferslot?’
De jonge inbreker slikte. Zijn dunne adamsappel wipte op en neer. Het was voor het eerst tijdens het verhoor dat zijn wat arrogante houding week, plaats maakte voor onrust, onzekerheid. De Cock drong aan. Opnieuw welde de woede in hem op. Hij sloeg met zijn vuist op het tafeltje. ‘Heb je mijn vraag niet gehoord?’ Zijn zware stem dreunde tegen de wanden. De jonge inbreker plukte aan zijn trui. ‘Ik heb u gehoord,’ zei hij timide.
‘Nou… van wie kwamen de inlichtingen?’
Maarten Jan Boucharde liet het hoofd zakken. ‘Dat… dat zeg ik niet.’
In zijn oude regenjas, de ceintuur als een touw om zijn middel geknoopt, slenterde De Cock door de Lange Niezel. Hij grijnsde vriendelijk tegen Blonde Rietje, een wat gezet, maar beeldschoon animeervrouwtje, die aan de arm van een schichtige heer wiegelend voorbijschoof.
Hij had het verhoor van de jonge Boucharde afgebroken en hem zonder veel plichtplegingen beneden naar zijn cel gebracht. ‘Ik ben een inbreker, meneer De Cock, geen moordenaar.’ Dat had de jongen hem gezegd toen hij de celdeur achter hem dichtdrukte. De woorden drongen zich aan hem op, dreunden tegen zijn schedeldak. Rond zijn brede mond speelde een grijns. Ik ben een inbreker, geen moordenaar . Het klonk heel pathetisch, indrukwekkend. Maar het was een loze kreet. Niemand was van nature goed of slecht. Niemand werd als inbreker of moordenaar geboren. Het waren de omstandigheden die bepaalden wat iemand was of werd. De Cock staarde voor zich uit. Welke omstandigheden hadden Maarten Jan Boucharde gevormd, zijn daden bepaald? Hij slenterde verder, via de Oude Kennissteeg naar de Achterburgwal. Op de hoek van de Barndesteeg schoof hij het stille cafeetje van Lowietje binnen.
Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze meest Smalle Lowietje genoemd, begroette de grijze speurder uitbundig. ‘Een tijd niet gezien,’ kirde hij. Zijn spichtig muizesmoeltje glom van genegenheid. Hij beschouwde de oude rechercheur als zijn persoonlijke vriend. ‘Ik dacht dat je mij was vergeten… dat je de weg naar Lowietje niet meer kon vinden.’ De Cock kneep beide ogen even dicht. ‘Blindelings,’ lachte hij. ‘Ik ga gewoon op de geur af.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn zwaar bovenlijf op een kruk. ‘Hoe is het… heb je nog?’
Smalle Lowietje trok een verongelijkt gezicht. ‘Wat dacht u?’ Hij dook onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac, ‘Napoleon’. Hij hield haar omhoog en tikte met een kromme vinger op het vergulde etiket. ‘Zolang ik dit etablissement beheer,’ sprak hij gedecideerd, ‘zal die fles altijd voor u klaar staan.’
De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Lowietje,’ grinnikte hij, ‘je maakt mij verlegen.’
De smalle caféhouder schonk in. ‘Dat het u wel moge bekomen.’ De Cock hield het hoofd iets schuin, beluisterde de gedragen toon waarop Lowietje sprak. ‘Het zij zo,’ reageerde hij plechtig. Hij nam het bolle glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Omzichtig nam hij een slokje en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden. ‘Weet je, Lowie,’ sprak hij zacht, peinzend. ‘Als alle mensen hun tijd alleen maar zouden verdoen met het nuttigen van een goed glas cognac… misschien waren ze dan minder wraakzuchtig.’ De tengere caféhouder staarde hem aan. ‘Dat is een mooie gedachte,’ zei hij dromerig. ‘Een hele mooie gedachte.’ De Cock nam het glas van de mond, omklemde het met beide handen en zette het zachtjes voor zich neer. Het was een teder, bijna devoot gebaar. De grijze speurder hield van cognac en genoot intens van de schaarse momenten die de misdaad hem vergunde in het schemerige, intieme lokaaltje van Lowie door te brengen. ‘Schenk nog eens in.’
Smalle Lowietje gehoorzaamde met de haast en de toewijding van een geboren kastelein.
‘Hoe is het aan de Warmoesstraat?’ vroeg hij belangstellend. De Cock streek met zijn hand door het grijze haar. De vraag van de caféhouder trok hem uit een zoete verdoving, kwakte hem onzacht terug in de werkelijkheid. ‘Het is druk aan de Kit,’ mompelde hij. ‘Druk… zoals altijd. Ik begin langzaam te geloven…’ Hij maakte zijn zin niet af, veranderde wat bruusk van toon. ‘Waar woont Boucharde?’
‘Boucharde?’
De Cock knikte. ‘Een jong krakertje… een jaar of twintig.’ Smalle Lowietje staarde langs hem heen. ‘Zoek je hem?’ Het klonk wat achterdochtig. ‘Dat is niet meer nodig.’ Over het muizegezichtje gleed een glimlach. ‘Je hebt hem al?’ De Cock antwoordde niet. Hij nipte aan zijn cognac; speelde met het glas in zijn hand.
‘Heb je hem weleens een brief laten bezorgen?’
De caféhouder keek op. Verrast. In zijn fletsgrijze ogen blonk wantrouwen. ‘Als ik… eh, als ik “nee” zeg?’ vroeg hij weifelend.
De Cock glimlachte. ‘Dan lieg je, Lowie. En waarom zou je dat doen?’
‘Als de jongen er kwaad mee kan.’
De Cock schudde het hoofd. ‘Die jongen kan er geen kwaad mee. Ik wil alleen maar weten van wie de brief kwam.’ Lowietje likte aan zijn droge lippen. ‘Van een vrouw.’ ‘Wat voor een vrouw?’
Lowietje gebaarde wat onzeker in de ruimte. ‘Een vrouw… een nette vrouw… een jaar of veertig. Misschien ook wat jonger. Ze zag er nog appetijtelijk uit, herinner ik mij.’ Hij kneep zijn ogen half dicht. ‘Weet je, zo’n beetje koel aan de buitenkant, maar…’ De Cock wuifde het weg. ‘Wat zei ze?’ vroeg hij zakelijk. Lowietje zuchtte. ‘Ze vroeg net als jij waar Boucharde woonde.’ ‘En?’
De caféhouder schudde het hoofd. ‘Ik heb haar het adres niet gegeven. Dat doe ik nooit aan vreemden. Ik vroeg wat ze van die jongen wilde. Toen haalde ze een brief uit haar tasje en vroeg mij of ik kon zorgen dat Boucharde hem kreeg.’ ‘En dat heb je gedaan?’
‘Ja… mag dat niet?’
De Cock glimlachte. ‘Zolang je nog geen bedreiging voor de PTT vormt.’
Smalle Lowietje keek hem wat verward aan. Het grapje ging hem voorbij. ‘Waar heb je die jongen voor?’ vroeg hij bezorgd. De Cock antwoordde niet direct, staarde in zijn glas. Hij bepeinsde wat hij aan de caféhouder kwijt kon.
‘Er is een vrouw vermoord,’ zei hij aarzelend, ‘aan de Oude Schans.’
Lowietje verkrampte. ‘Heb je hem daarvoor gearresteerd?’ De Cock keek de caféhouder schuin, onderzoekend aan. Er was iets in de houding van de Smalle dat hem bevreemdde. ‘Is… eh, is dat niet goed?’ vroeg hij weifelend, half spottend. Lowietje zwaaide met zijn armen. ‘Niet goed… niet goed?’ stotterde hij onthutst. ‘Natuurlijk is het niet goed. Het is helemaal niet goed. Die jongen is geen killer… geen moordenaar.’ ‘Waarom niet?’
Читать дальшеИнтервал:
Закладка: