Albert Baantjer - De Cock en de blijde Bacchus
- Название:De Cock en de blijde Bacchus
- Автор:
- Жанр:
- Издательство:De Fontein
- Год:2001
- ISBN:9789026116308
- Рейтинг:
- Избранное:Добавить в избранное
-
Отзывы:
-
Ваша оценка:
Albert Baantjer - De Cock en de blijde Bacchus краткое содержание
Een jongeman meldt zich bij het bureau Warmoesstraat omdat hij zich ongerust maakt over zijn oudoom die opeens niets meer van zich laat horen.
De Cock en de blijde Bacchus - читать онлайн бесплатно полную версию (весь текст целиком)
Интервал:
Закладка:
De Cock bleef staan wachten.
Toen Vledder aarzelend de hoorn op het toestel terug legde, monsterde De Cock het gezicht van zijn jonge collega. De expressie beviel hem niet. Hij legde zijn hoedje terug en liep op hem toe.
’Wie was het?’
’De wachtcommandant.’
’En?’
Vledder slikte.
’Er is een man in zijn woning doodgeschoten.’
’Waar?’
Vledder zuchtte.
’Op de Keizersgracht nummer 1017. De surveillancewagen is onderweg… heeft zich nog niet ge…’
Vledder stokte. De uitdrukking op het gezicht van de jonge rechercheur veranderde plotseling. Hij trok wild een lade van zijn bureau open en pakte het notitieboekje met de namen en adressen van de neven van oom Herbert.
Hij keek De Cock geschrokken aan.
’Keizersgracht 1017,’ stamelde hij verward. ’Daar… eh, daar woont Petrus Blankenberg.’
7
Vanaf de houten steiger achter het politiebureau ranselde Vledder hun Golf door de oude binnenstad van Amsterdam naar de Keizersgracht. De jonge rechercheur gromde. ’Het wordt tijd dat wij een nieuwe wagen krijgen. Deze oude kar wil niet meer vooruit.’ De Cock trok een benauwd gezicht.
’Het gaat mij hard genoeg,’ zuchtte hij. ’Hoe vaak moet ik het je nog zeggen… dood is dood, daar veranderen wij niets meer aan.’ Vledder blikte even opzij.
’Misschien is de dader nog in de buurt.’
De Cock grinnikte.
’Vergeet het. Het is mij in mijn lange carrière nog nooit gebeurd dat de dader naast het lijk geduldig op mij stond te wachten.’ Vledder reageerde niet. Vanaf de Raadhuisstraat reed hij met gierende banden links de Keizersgracht op. Voor hen uit, op de brug bij de Runstraat, flakkerde het blauwe zwaailicht van een surveillancewagen.
Vledder bracht de oude Golf daar pal achter tot stilstand. De beide rechercheurs stapten uit.
Vanachter de surveillancewagen liep een jonge vrouwelijke agent op hen toe. De Cock herkende haar onmiddellijk aan de vrolijke zomersproetjes rond haar neus.
’Het zal toch niet waar zijn,’ gniffelde hij. ’Hare Koninklijke Hoogheid Adelheid van Buuren.’
De jonge agente negeerde de spottende opmerking. Ze wees naar een vrouw op de achterbank van de surveillancewagen. ’Ik heb haar maar zolang daar laten zitten,’ legde ze uit, ’en ben bij haar gebleven om haar te troosten. Via de centrale post heb ik om hulp gevraagd. Ze is totaal overstuur.’
’Wie is zij?’
’De vrouw van het slachtoffer. Ze had met haar vriendin een voorstelling bijgewoond in Carré. Toen ze thuiskwam, vond ze haar man… doodgeschoten.’
’Zij heeft zelf de politie gewaarschuwd?’
Adelheid knikte.
’Vanuit haar woning. Toen we ter plekke kwamen stond ze huilend op de stoep voor het huis. Ik heb me maar over haar ontfermd. Jan is binnen op 1017 en wacht op jullie.’
’Jan?’
Adelheid knikte opnieuw.
’Mijn collega… Jan Rozenbrand. We surveilleerden samen in de binnenstad. Toen we de melding kregen, waren we hier in de buurt.’
’Heb je de meute gewaarschuwd?’
’Ja. Een paar minuten geleden.’
De Cock wees naar de vrouw in de surveillancewagen. ’Neem haar volledige naam op, geboorteplaats, datum. Vraag haar hoe laat ze van huis ging.Vraag haar wie wist dat zij vanavond naar Carré zou gaan. Verwachtte haar man vanavond bezoek?’ De grijze speurder zweeg even.
’Vraag haar,’ ging hij glimlachend verder, ’wat jij denkt dat een goed rechercheur zou vragen.’
Daarna draaide hij zich om en liep met Vledder in zijn kielzog naar 1017.
Petrus Blankenberg zat achterovergeleund in een diepe bruinlederen fauteuil. Hij droeg hetzelfde lichtgrijze linnen kostuum als die morgen in de woning van oom Herbert aan de Brouwersgracht. Zijn colbert hing halfopen en op zijn overhemd, ter hoogte van zijn hart, was een grote, grillig gevormde bloedvlek. Zijn wijd opengesperde ogen staarden kil in het niets. De Cock nam het beeld scherp in zich op. Het lange ovale gelaat met de iets ingevallen wangen bood een gruwelijke aanblik. Het leek hem toe dat die dode ogen in dat gezicht al zijn bewegingen volgden. Met moeite bedwong De Cock een neiging om ze te sluiten.
Vledder hijgde in zijn nek.
’Lijkt wel een kopie van de moord op de oude Herbert van Harrecoven.’
De Cock knikte instemmend.
’Van dichtbij door het hart geschoten.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
’Dezelfde dader?’
De Cock trok zijn schouders op.
’Mogelijk.’
Jan Rozenbrand liep vanaf de deur naar hen toe. Hij duimde over zijn schouder.
’Er staat buiten op de stoep een man die zegt dat hij politiefotograaf is. Ik ken hem niet en hij wil zich niet als politieman legitimeren. Kan ik hem binnenlaten?’
De Cock glimlachte.
’Gedraagt hij zich onbehoorlijk?’
Jan Rozenbrand knikte traag.
’Dat… eh, dat vind ik wel. Toen ik hem tegenhield, wilde hij mij zelfs opzij duwen.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
’Dan is het inderdaad onze politiefotograaf,’ sprak hij berustend. ’Laat hem maar komen.’
Jan Rozenbrand verliet de kamer. Kort daarna dreunde Bram van Wielingen het vertrek binnen. Hij zette met een klap zijn aluminium koffertje op de vloer en brieste.
’Sinds wanneer word ik niet onmiddellijk op de peedee [3] peedee… plaats-delict. Vroeger heel deftig: plaats des misdrijfs.
toegelaten?’
De Cock keek hem verongelijkt aan.
’Jan Rozenbrand is een formeel man. Een man die zijn vak nauwgezet uitoefent. Niet iedereen behoeft dat gezicht van jou te kennen. En als jij je niet wilt legitimeren en je wat onheus gedraagt…’
De oude rechercheur maakte zijn zin niet af.
Bram van Wielingen gromde nog wat na. Hij keek naar de dode man in de fauteuil en bezag de bloedvlek.
’Het lijkt wel op die van gisteravond.’
De Cock grinnikte.
’Het is wel een andere man.’
Bram van Wielingen keek hem kwaad aan.
’Je weet best wat ik bedoel,’ reageerde hij snibbig. ’Deze vent is op dezelfde manier doodgeschoten als die oude man gisteravond.’
De Cock knikte instemmend.
’Je bent braaf,’ sprak hij sussend. ’Maak je plaatjes, dan kun je weer naar bed.’ Hij grinnikte. ’En laat straks je gezicht nog even aan Jan Rozenbrand zien, dan weet hij in het vervolg wie je bent.’ Bram van Wielingen nam mopperend zijn Hasselblad uit zijn koffer en monteerde een flitslicht. Hij wees naar de dode man in de fauteuil.
’Weet je al wie hij is?’
De Cock knikte.
’Petrus Blankenberg. Een volle neef en erfgenaam van oom Herbert van Harrecoven… de man die wij gisteravond dood in zijn woning op de Brouwersgracht aantroffen. De rest van de neven zal naar een andere executeur-testamentair moeten zoeken.’ Bram van Wielingen flitste in het dode gelaat.
’Hebben die twee moorden,’ vroeg hij even opkijkend, ’iets met elkaar te maken?’
De Cock ademde diep.
’Vermoedelijk. De nalatenschap van oom Herbert kan een motief zijn. Ik weet alleen niet hoe de verhoudingen liggen. Alle erfgenamen hebben ogenschijnlijk een motief. Dat maakt de zaak zo ingewikkeld.’
Bram van Wielingen liet zijn camera zakken.
’Heb je nog bijzondere wensen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Doe maar net als bij die moord gisteravond. Komt er nog een dactyloscoop?’
’Ben Kreuger is onderweg.’
Dokter Den Koninghe kwam het vertrek binnen. Achter hem torenden twee grote broeders van de geneeskundige dienst met hun brancard.
Na een hartelijke begroeting werkte De Cock routinematig de ceremonie met de kleine lijkschouwer af. Hij zag met genoegen toe hoe dokter Den Koninghe in een devoot gebaar de ogen van het slachtoffer sloot.
Na een kort onderzoek en het poetsen van de glazen van zijn lichtmetalen ziekenfondsbrilletje keek de oude lijkschouwer naar de grijze speurder op.
’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.
De Cock knikte instemmend.
’Ik vermoedde al zoiets.’
Dokter Den Koninghe wees naar de dode.
’Inwendige bloedingen. Ik ga ervan uit dat de kogel recht door het hart is gegaan.’
’Wanneer dacht u dat de dood is ingetreden?’
De oude lijkschouwer gebaarde wat vaag voor zich uit. ’Ik schat een uur of drie. Misschien iets langer.’
’Korter?’
’Beslist niet.’
Nadat Bram van Wielingen en dokter Den Koninghe waren vertrokken, de broeders van de geneeskundige dienst het lijk van Petrus Blankenberg hadden afgevoerd en Ben Kreuger zijn dactyloscopisch werk had gedaan, liet De Cock zijn blik nog even door het vertrek dwalen.
De kamer was smaakvol gemeubileerd. Nabij een monumentale open haard stonden vier lederen fauteuils met opvallend hoge rugleuningen om een grote ronde eikenhouten tafel. De wanden waren tot ongeveer schouderhoogte fraai gelambriseerd. Daarboven hingen tot aan de hoge zoldering bloedrode tapijten met daarin felgeel gekleurde gestileerde Franse lelies. Ineens ontdekte de oude rechercheur tussen twee ramen die uitzagen op de Keizersgracht, een plaat achter glas, waarop het beeld van een uit steen gehouwen kop van een welgedane man met een volle baard en kleine ogen, die bijna onder opbollende wangen schuilgingen. De kop was in zijn geheel omgeven door druiventrossen en wijnranken. Het was dezelfde plaat als boven de schoorsteenmantel in de sterfkamer van oom Herbert van Harrecoven.
Geïntrigeerd liep De Cock dichterbij. Hardop las hij de tekst onder de afbeelding: ’De blijde Bacchus.’
Toen De Cock de volgende morgen, slechts twintig minuten te laat, de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder zoals gebruikelijk achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen van het keyboard. Eerst toen hij De Cock achter zijn bureau tegenover hem zag, liet hij zijn vingers rusten.
’Je bent aardig op tijd.’
De Cock grijnsde breed.
’Misschien dat ik mijn leven nog eens beter. Maar ik zou er niet te veel op rekenen.’
Vledder trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit een in doorschijnend plastic gehuld rapport en wierp dit De Cock toe. ’Kijk eens wat Adelheid van Buuren vannacht voor ons heeft opgemaakt. Keurig. Ik heb het gelezen. Een voortreffelijk verhoor van de vrouw van Petrus Blankenberg.’
De Cock liet het rapport onaangeroerd.
’Hoe vind jij haar?’
’Wie?’
’Adelheid van Buuren.’
’Een aardige meid.’
De Cock glimlachte.
’Dat is wederkerig. Ze vindt jou een aardige vent.’ Vledder keek hem verrast aan.
’Hoe weet jij dat?’
’Dat heeft Jan Kusters mij in het oor gefluisterd.’
’Haar wachtcommandant.’
De Cock knikte.
’Toen ze aan hem verslag deed van haar eerste ontmoeting met jou, glansden haar ogen.’
’En dat zag Jan Kusters?’
’Ja.’
Vledder maakte een wegwerpgebaar en liet het onderwerp verder rusten.
’Marianne van Keulen,’ ging hij zakelijk verder, ’de dertigjarige vrouw van Petrus Blankenberg, verliet haar woning gisteravond om kwart over zeven. Rond kwart voor acht pikte ze op het Rembrandtplein haar vriendin op en vandaar liepen ze naar Carré, waar de voorstelling om acht uur begon. Na het einde van de voorstelling om half twaalf namen ze samen een taxi. Mevrouw Blankenberg stapte voor haar woning uit. Haar vriendin reed met de taxi verder naar huis.’
De Cock knikte begrijpend.
’Toen ze haar man vermoord vond, zal het ongeveer twaalf uur zijn geweest.’
’Dat klopt. Ze zag onmiddellijk dat haar man dood was en dat geneeskundige hulp geen zin had.’
’Ze belde de politie.’
’Precies. Volgens mevrouw Blankenberg had haar man geen vijanden, werd hij niet bedreigd en had hij die avond geen afspraken. Hij zou nog wat voor de zaak gaan werken.’ De Cock keek hem aan.
Читать дальшеИнтервал:
Закладка: